top of page
Writer's pictureWessel Groenewegen

Een Verhitte Prinsjesdagwandeling met Aristoteles door Den Haag

Updated: Oct 6, 2022

Op Prinsjesdag 2022 sta ik langs de kant van de route van de rijtoer tussen Paleis Noordeinde en de Koninklijke Schouwburg. Om mij heen staan vrolijke mensen in oranje gehuld, maar ik zie ook mensen die zowel in hun kleding als in hun humeur een stuk somberder zijn. En net als een van de eerste rijtuigen het paleis verlaten heeft en richting de schouwburg vertrekt, schrik ik van een harde knal naast me. Wanneer ik achter me kijk zie ik dat een man alleen gekleed in alleen lendendoeken er vanuit een wormgat valt. Door de rijtoer lijkt niemand iets op te vallen en ik haast me naar de man toe. Wanneer ik hem overeind help en hij een beetje van de schrik is bekomen, besef ik me dat hij geen lendendoeken draagt, maar een toga aan heeft. Ik geef hem wat water en vraag hoe hij heet. Hij zegt dat hij Aristoteles heet en vraagt waar hij is! Ik geef het antwoord dat hij in Nederland is in het jaar 2022 en hij zegt het niet te kennen. En net wanneer hij een andere vraag wilt stellen, komt de Glazen Koets langsrijden.


In het publiek beginnen de mensen in oranje te juichen wanneer de Glazen Koets langs komt rijden, maar de sfeer slaat al gauw om wanneer de sombere mensen beginnen te joelen en er een boegeroep klinkt. Aristoteles kijkt verschrikt om zich heen en ik stel voor een rondje te lopen, weg van de mensenmassa. Een eindje verderop en van de schrik bekomen, begint Aristoteles mij te vragen wat er zich zojuist heeft afgespeeld. Ik leg hem uit dat we zojuist de koning voorbij zagen rijden, die op het punt stond om de regeringsplannen voor het komende jaar aan het volk te verkondigen.


“Maar wie waren dan die mensen die zo aan het joelen waren?” “Dat zijn burgers die voelen dat ze onrecht is aangedaan, dat de overheid er niet voor hen is”, antwoordde ik. “Maar hoe komt het dan dat ze roepen om rechtvaardigheid?” zegt Aristoteles, “en om wat voor rechtvaardigheid roepen ze?” “Ze zeggen dat ze beter verdienen,” antwoord ik, “dat ze door de overheid onredelijk benadeeld zijn, terwijl ze wel zich aan de regels gesteld door de overheid hebben gehouden, maar dat vervolgens de overheid niet hun stuk verantwoordelijkheid levert.” Aristoteles knikt instemmend, waarschijnlijk zich herkennende in deze definitie van rechtvaardigheid. Hij vraagt: “Dus ze willen een eerlijker deel van de voordelen naar rato van hun verdiensten? En de overheid staat dus volgens hen niet in dienst van de burger?” “Ja, dat zou je kunnen stellen,” antwoord ik.


Aristoteles vraagt vervolgens verbaasd: “Maar waarom zijn deze burgers zo boos, waarin heeft de staat dan gefaald? Is jullie staatsinrichting wel ingepast op de context waarin jullie land zich bevindt?” Aristoteles begint zich op te winden: “Hebben jullie geen filosofen die zich hiermee bezighouden? Ik heb toch een instructie in het boek Politika voor jullie nagelaten…”

Hierop antwoord ik: “We hebben weldegelijk filosofen van onze tijd. Ik zal je vragen stuk voor stuk zo goed mogelijk proberen te beantwoorden. Zo zijn de burgers bijvoorbeeld boos vanwege vier grote crises: de gaswinning in Groningen, waarbij de overheid jarenlang geprofiteerd heeft van de gasbaten, maar de Groningse bevolking met de kosten heeft laten zitten, toen bleek dat de gaswinning aardbevingen veroorzaakte, die de Groningse huizen zwaar hebben beschadigd; daarnaast heeft de overheid decennia lang bij de agrarische sector de teugels laten vieren op het gebied van uitstootnormen, en nu een rechter bepaald heeft dat de uitstoot vanwege natuurbescherming moet worden teruggedrongen, leidt het nieuwe overheidsbeleid tot grote onvrede bij op het platteland, waar boerenbedrijven die te veel uitstoten of moeten verdwijnen of moeten krimpen, terwijl de boeren zeggen zich al die tijd aan de regels hebben gehouden.” Aristoteles onderbreekt mij: “Ik begin langzaam een patroon te zien, ga door.”


“Nou verder hebben we een toeslagensysteem waarbij burgers die recht hebben op een toeslag, dit eerst moeten bewijzen en wanneer ze een fout hebben gemaakt in de bewijsvoering, dan wordt de toeslag teruggevorderd met enorme persoonlijke en financiële problemen tot gevolg.” “Hoe kun je recht op iets hebben, maar dit eerst moeten bewijzen?” vraagt Aristoteles, “Ligt de verantwoordelijkheid van het verschaffen van een recht niet bij een overheid?” Ik haal mijn schouders hoofdschuddend op en vervolg: “En de laatste crises, ook al lijkt deze nu zo goed als over, is de corona crisis, waarbij er een enorm debat was over het instellen van een vaccinatieplicht en andere maatregelen. Enerzijds was daar de staat en de minister, die de volksgezondheid moesten beschermen in een onzekere tijd en waarbij het zorgsysteem onder enorme druk stond, anderzijds was er een groep gelovigen die zich beriepen op hun geloof, waardoor ze zich niet aan alle maatregelen hoefden te houden of vonden dat ze dat ze zich niet hoefden te laten vaccineren, en was er een groep andersdenkenden, die zich compleet afkeerden tegen de maatregelen en de wetenschappelijke consensus dat er een gevaarlijke pandemie over de wereld trok, met duizenden doden tot gevolg.” “En door de staatsinrichting had de overheid dus grote moeite om een van hun grondtaken te volbrengen?” vraagt Aristoteles. Ik knik wederom instemmend en zeg: “De samenleving lijkt is dus totaal gespleten.“


“Maar hebben jullie dan geen filosofen die deze splijting hebben voorspeld?” Na even te hebben nagedacht antwoord ik: “Jawel, we hebben bijvoorbeeld de filosofen Lipset en Rokkan (1967), die beschreven dat in West Europese maatschappijen vier breuklijnen te vinden zijn die een samenleving uiteen kunnen drijven, namelijk die tussen centrum en periferie, tussen stad en platteland, tussen werkenden en vermogenden, en tussen kerk en staat.” “Maar zijn de vier net beschreven crises niet exact voorbeelden van deze vier breuklijnen?” vraagt Aristoteles. Me dit beseffend, knik ik ja. “Hebben jullie filosofen dan ook gevonden hoe deze breuken dan weer gelijmd kunnen worden?” “Nou ja, gelijmd, dat niet per se,” antwoord ik. “Maar elke breuk deelt de samenleving in tweeën, en dat vier maal gebeurt, dus twee keer twee keer twee keer twee leidt tot zestien groepen. En deze zestien groepen worden dus uit elkaar gedreven omdat ze op het ene onderwerp aan de andere kant van een breuklijn zitten, maar worden weer aangetrokken tot elkaar omdat ze bij een andere breuk juist aan dezelfde kant staan.” Aristoteles vraagt vervolgens: “Waar komt dat getal zestien vandaan, dat komt net zo erg als ik net, uit de lucht vallen. Maar het is me duidelijk dat de breuken zowel aantrekken als afstoten.” Aristoteles kijkt nog wat bedenkelijk, accepteert de uitleg voor nu en verbaast zich over de situatie in het land.


Hij continueert: “Ok, ik snap dat deze complexe problemen niet zo op te lossen zijn, maar vervult de overheid wel zijn voornaamste taak om de stabiliteit in een staat te behouden: onderhouden ze hier een middenklasse zoals ik geadviseerd heb?” Somber schud ik mijn hoofd: “Nee, helaas niet, de welvaartsongelijkheid neemt toe, de overheid weet dit en neemt toch maar zeer beperkt maatregelen die de situatie stabiliseren, maar niet verbeteren. Ook de nieuwe plannen maken de splijting tussen de vermogenden en werkenden groter.”

Aristoteles vraagt verbaasd: “Splijting? Vind je het gek dat de burgerij in opstand komt. Maar hoe erg is het dan echt? Het volk heeft soms wel het gevoel dat ze recht hebben op meer dan hun verdiensten…” Ik pak mijn telefoon erbij om zijn vragen te beantwoorden met grafieken, Aristoteles verbaast zich natuurlijk over deze wondere uitvinding, maar ik maan hem zijn hoofd bij discussie te houden en laat grafieken zien van het CBS zien. Na gekeken te hebben naar de grafieken, zegt hij: “Dus maar de helft van de Nederlanders hebben vermogen? En 70% van de huishoudens hebben een hoger inkomen dan het modale inkomen, waar je echter zou verwachten dat maar de helft van de huishoudens een hoger inkomen zouden hebben? Dus de middenklasse, die zowel vermogend zijn als werken, bestaat niet meer? En er is een grote groep mensen die van loonstrook naar loonstrook leven?” Verbaasd over het feit dat Aristoteles de normaalverdeling kent en dit gebruikt als basis voor een eerlijke verdeling van inkomen, antwoord ik: “Uh ja… En het gat is moeilijk te overbruggen door en is afkomstig van ons belastingsysteem, en het systeem leidt dus tot grote zorgen rondom bestaanszekerheid. Bij veel Nederlanders zijn de persoonlijke financiën zijn niet schokbestendig.”


Ondertussen zijn we al wandelend op het Binnenhof aangekomen, waar vaklieden hard aan het werk zijn de tempel van de Nederlandse democratie te verbouwen en in ere te herstellen. Aristoteles vraagt: “Maar als jullie het zo goed lijken te weten, waarom hebben jullie niet een passende staatsinrichting om deze problemen op te lossen? Want was dat niet een koning die eerder voorbij kwam rijden in dat wat op een strijdwagen leek?” Ik bevestigde dat het inderdaad onze koning was. “Is jullie koning dan wel zo’n exceptioneel virtuoos individu dat hij aan de macht is? Zeker als er zo veel onvrede is?” “Hij is exceptioneel in zijn best doen om de rol waar hij geboren voor is te vervullen,” antwoord ik, “Maar wie is voor de rol als koning geboren? Nee we hebben een parlementaire democratie in Nederland, waarbij de koning een ceremoniële rol heeft. Maar misschien is democratie wel de verkeerde term, we proberen meer een politeia na te streven, waar de oligarchie en democratie gebalanceerd zijn.”


Aristoteles hoort dit hoofdschuddend aan en zegt: “Vinden jullie het gek dat het een puinzooi is? Als jullie al deze vormen mengen? Maar hoorde ik nu dat ze boos zijn op de elite, die mensen zojuist boos aan de kant? Hoe kan dat in een democratie?” “Naja, als je naar het huidige kabinet kijkt, dan bestaat dat uit vooral partijen die een electoraat hebben uit van het vermogende deel van de sociale groepen,” antwoord ik. “Maar dat klinkt meer als een oligarchie?” reageerde Aristoteles, “En hoe kunnen zoveel mensen stemmen op deze partijen als er een minderheid van de bevolking echt vermogend is?” Deze vragen zette me aan het denken, en toen ging ik toch weer eens de Tweede Kamerverkiezingsuitslag erbij pakken en antwoordde: “naja, als je kijkt naar de opkomst van de verkiezingen die rond de 80% is, dan heeft de regering maar steun van 40% van het electoraat omdat ze alleen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer, wat een minderheid van het absolute electoraat is.” “En je zei dat de partijen uit het kabinet vooral partijen voor vermogenden zijn?” vraagt Aristoteles. “Worden op deze manier wel de breuklijnen overstegen in kabinet?”


“Nee, daarvoor zouden er eigenlijk meer partijen betrokken moeten worden in het kabinet,” antwoord ik, “en bij de formatie van het kabinet leek het er heel even op dat dit zou gebeuren.” “Oh?” zegt Aristoteles. “Maar aan het begin van het gesprek zei je dat jullie naar een soort politeia streven. Zou dan niet naar gestreefd moeten worden om 50% van het absolute electoraat te vertegenwoordigen in het kabinet?” “Ja,” zeg ik, “er werd eerste een poging gedaan om een breed kabinet te vormen, maar daar keerde de premier en een vicepremier zich tegen. Die wilde niet een breukoverstijgend kabinet met de Partij van de Arbeid en GroenLinks, waarmee een kabinet zou ontstaan dat steun zou hebben van 46% van het absolute electoraat, omdat ze daar geen electoraal heil in zagen. Nee in plaats daarvan kregen we hetzelfde kabinet en premier terug die juist hiervoor om het toeslagenschandaal aftraden. Rutte zei overigens dat dit smalle kabinet goed zou zijn voor de democratie, omdat er zo meer strijd zou kunnen plaatsvinden in de TK. Zo zouden mensen zich beter vertegenwoordigd voelen.” Maar zijn mensen niet goed vertegenwoordigd?” vraagt Aristoteles. “Hoe goed zijn mensen vertegenwoordigd in de Tweede Kamer?”


Ik moet hem het antwoord een paar minuten schuldig blijven, omdat ik het lastig vind te bedenken hoe we dit kunnen meten. Dan herinner ik me een mogelijke verklaring: “Als we teruggrijpen naar de breuklijnen theorie, dan zou je kunnen verwachten dat er ongeveer acht groepen zijn in de samenleving en dat er dus ongeveer drie breuken actief lijken, omdat de corona crisis ten tijde van de verkiezingen ten einde liep. En als ik dit koppel aan het effectieve partijen aantal dat door de filosofen Laakso and Taagepera (1979) is bedacht, dan zien we dat we 8,54 effectieve partijen hebben in de Tweede Kamer, wat dus overeen lijkt te komen met de actieve breuken.” Aristoteles knikt overeenstemmend: “Maar als de vertegenwoordiging in de TK goed is, en de vertegenwoordiging in beleid niet goed is, dan lijkt de vertegenwoordiging in de regering te stokken. En dat jullie premier roept dat het probleem in de TK ligt, lijkt dat niet een soort demagogie?”


“Ja,” antwoord ik. “Maar, als het klopt dat er weinig strijd is in de Tweede Kamer en tussen Tweede Kamer en Kabinet, wat zou de reden daarvoor kunnen zijn?” vraagt Aristoteles. Hierop antwoord ik: “Nou een verklaring zou kunnen zijn dat de uitvoerende macht en de wetgevende macht niet echt gescheiden zijn, zoals de filosoof Montesquieu beschreef om het functioneren van de machten te beschermen. Zo kunnen partijleiders in het kabinet zitten en verkozen volksvertegenwoordigers kunnen uit de Tweede Kamer het kabinet in, terwijl ze verkozen zijn voor vier jaar in de Tweede Kamer.” Aristoteles knikt. “Maar omdat die machten gemengd zijn, kan die strijd zich niet in de Tweede Kamer kan afspelen. Maar jullie premier keert dus terug nadat hij is afgetreden voor een groot schandaal en vertoont hij demagogische trekjes? Hebben jullie dan geen inspraak in wie jullie premier wordt? Of is dit verder zo een exceptioneel virtuoos individu dat hij dit recht verdient?” vraagt Aristoteles.


Ik antwoord: “Nee, er is een ongeschreven regel is dat grootste partij de premier mag leveren. Daarnaast zijn de meningen sterk over hem verdeeld, hij kreeg onlangs een 3,3 als rapportcijfer voor zijn prestaties.” “Dat klinkt weinig democratisch zeg,” antwoord Aristoteles, “maar hoe kan zo’n individu dan wederom de verkiezingen winnen?” “Doordat hij net het land door de coronacrisis geleid had,” antwoord ik, “en hij al elf jaar lang premier was, mensen zijn aan hem gewend geraakt. Er lijkt dus sprake te zijn van een premiersbonus. Je zou kunnen stellen dat door deze bonus de steun voor zijn partijstandpunten ook oververtegenwoordigd is in de Tweede Kamer, dus dat er eigenlijk minder dan 40% steun is voor het kabinetsbeleid. Helaas wordt de premier nu wel geconfronteerd door de problemen die hij zelf gecreëerd heeft met zijn kabinetten, waarvan de oplossingen schijnbaar ingaan tegen de belangen van zijn kiezers. Hij ziet de problemen niet meer en komt met oplossingen die zouden werken aan het begin van zijn premierschap, ik denk dus dat hij te lang aan de macht is.”


“Einen grossen Shitstorm, aldus Merkel,” antwoord Aristoteles hoofdschuddend, “maar wie heeft nu baat bij een instabiel land? Dat gaan ook zijn kiezers merken.” Wederom verbaasde ik me dat hij een modern feit al wist, en bovendien dat hij zowel Duits als Nederlands sprak. Hij kijkt me vragend aan door mijn verbazing en ik concentreer me daarop weer op het gesprek: “Maar zou de TK, als die een goede representatie van het volk zou zijn, niet de premier moeten kiezen?” Ik denk even na en antwoord: “Ja, nou je het zegt klinkt dat niet eens als een slecht idee. En misschien dan via een gesloten Single Transferable Vote, zodat we in ieder geval de minst slechte kandidaat als premier krijgen.” “Dat klinkt als een logische redenering, al hou ik mijn kanttekeningen bij zo’n gevaarlijke uitspraak,” zegt Aristoteles. “Maar hoe zijn jullie ooit tot deze vorm van staatsinrichting gekomen? Ooit zal het wel moeten hebben gewerkt.”


In de tussentijd zijn we vanaf het Binnenhof langs de Raad van State gelopen en begin ik me af te vragen wat voor advies ik aan Aristoteles kan vragen voor een betere staatsinrichting. Ik leg uit: “Het Nederlandse parlementaire systeem stamt uit een tijd met veel minder, maar grotere homogene partijen. Het is sinds 1950 niet meer aangepast, en is gebaseerd op de bereidheid van de verschillende partijelites om samen te willen werken. Dat de premier uit de grootste partij komt, was toen nog een stuk logischer. Rond deze tijd bestond namelijk de verzuiling nog en waren de economische verschillen tussen burgers nog vele malen kleiner. Hoewel de samenleving ook in mindere mate gespleten was, werkten de partijelites dus samen om het land te besturen. Een filosoof genaamd Andeweg noemde dat consociationalisme.” “Ah dus eigenlijk werden toen de breuklijnen wel overstegen,” zegt Aristoteles, “omdat de samenleving in homogene vakken ingedeeld was die stabiel waren.” Ik antwoord: “naja, waren, die leken. Want nog geen tien jaar later begon de ontzuiling en dertig jaar later begon de economische ongelijkheid dramatisch toe te nemen. Je zou onze huidige vorm van democratie eerder centrifugaal kunnen noemen: het gebekvecht van onze elites drijft onze samenleving uit elkaar.”


Aristoteles is even stil en denkt even goed na over alles wat hij bij onze wandeling heeft gehoord. Hij kijkt me weer aan en vraagt: “Maar wacht eens even? Als ik je nu goed begrijp: Dus jullie hebben nu een systeem dat niet meer lijkt te werken, dat sinds 1950 niet meer veranderd is, maar jullie wel kennis hebben om de staatsinrichting te verbeteren?"


“Ja.”


“En jullie hebben nu dus een oligarchie, die jullie een democratie noemen maar erbij streven naar een politeia?”


“Ja.“


“Maar daarom zijn jullie niet kritisch naar de staatsvorm en de negatieve gevolgen ervan, en worden jullie wel politiek worden gegijzeld door het populisme wat vanuit het volk zou komen, en blijft een politeia een vergezicht?”


“Ja.”


“En jullie hebben een premier die zich als een koning waant, terwijl hij niet door het parlement gekozen is op basis van geschiktheid of ideologie? En die zo lang zit dat hij niet meer in touch is met de werkelijkheid?”


“Ja.”


“En jullie hebben een parlementair systeem dat leidt tot kabinetten die onvoldoende de breuklijnen overstijgen om de crises te kunnen oplossen?”


“Ja. Je hebt een duidelijk beeld van de situatie. Maar hoe gaan we dit oplossen, Aristoteles?” vraag ik. Waarop Aristoteles antwoord: “Ja, dat is aan jullie om te beantwoorden! En als je het antwoord nog niet weet, dan stel je nog niet de juiste vragen!“ Ik kijk bedenkelijk.


Ondertussen zijn Aristoteles en ik weer in onze wandeling aangekomen bij ons beginpunt bij de rijtoer. De Glazen Koets rijdt wederom voorbij, het gejoel van het publiek zwelt wederom aan, en net wanneer ik nog een laatste vraag wil stellen, steekt er plotseling een stevige windvlaag op. Ik doe mijn jas dicht en wanneer ik naar Aristoteles wil kijken, zie ik dat hij door de wind gedragen tot stof vergaat en nog een laatste advies geeft: “blijf altijd kritisch vragen stellen!”


87 views0 comments

Comments


bottom of page